In de voorjaarsnota 2024 gaven wij u de volgende kernboodschap mee over de stand van onze gemeentefinanciën: “Vanwege de onzekerheid rondom de financiering vanuit het Rijk blijft het sluitend houden van onze begroting vanaf 2027 een uitdaging. Op dit moment staan wij er financieel goed voor. Voor de jaren 2024 t/m 2026 verwachten wij met incidentele middelen vanuit het Rijk een sluitende begroting aan uw raad te kunnen aanbieden. Daarnaast beschikken wij over ruime risicobuffers, bijvoorbeeld via onze gesloten financieringen. Bovendien is er incidenteel fors geld beschikbaar, met name vanuit surplussen op onze algemene reserve en het Sociaal&Zorgfonds”.
Na uw behandeling van de voorjaarsnota is de meerjarenbegroting 2024 opgesteld. In deze financiële hoofdlijnen gaan we nader in op de financiële uitkomst. Deze ligt in lijn met de kernboodschap uit de voorjaarsnota. Voordat we stilstaan bij het nieuwe financiële meerjarenbeeld, nemen wij u eerst mee langs de ontwikkelingen die zich in de afgelopen periode op rijksniveau hebben voorgedaan en die van invloed zijn op onze financiële positie.
We zijn in afwachting van de 2 e kamerverkiezingen in november
Door de val van het kabinet vinden er in november 2023 nieuwe verkiezingen plaats. Veel zal afhangen van het daarna te sluiten coalitieakkoord. Het is niet uit te sluiten, dat ook op taken en middelen van decentrale overheden bezuinigd gaat worden. De afgelopen periode is duidelijk geworden, dat het overheidstekort oploopt. Ook voorafgaande aan de vorming van een nieuw kabinet kunnen wij als gemeente gaan merken dat het Rijk de uitgaven terug probeert te dringen, bijvoorbeeld door minder ruimhartig de gemeente tegemoet te komen met specifieke uitkeringen.
Op basis van de meicirculaire 2023 is duidelijk hoe het Rijk vanaf 2026 invulling wil geven aan het gemeentefonds
Het Rijk handhaaft de opschalingskorting (minus 675 miljoen). Wij gingen ervan uit, dat deze niet terug zou komen, maar nu brengen wij ons aandeel hierin alsnog in onze meerjarenbegroting in. Daarnaast heeft het Rijk in eerste instantie incidenteel voor 2026 1 miljard voor de gemeenten toegezegd. Dit bedrag is nu door het Rijk structureel gemaakt. Het genoemde miljard is maar een gedeeltelijke compensatie voor de veel grotere verlaging van het gemeentefond vanaf 2026, waartoe het Rijk eerder besloot. Ons aandeel in dit miljard hadden wij nog niet structureel meegenomen, maar ook hier houden wij in onze meerjarenraming vanaf nu rekening. Dit leidt ertoe, dat we een deel van het volumeaccres 2024 als incidenteel hebben moeten labelen. Deze drie effecten zijn niet apart zichtbaar in de meerjarenraming omdat ze tegen elkaar wegvallen.
Het Rijk berekent de groei van het gemeentefonds vanaf 2027 volgens een nieuwe systematiek
Vorig jaar is besloten om de jaarlijkse groei van de algemene uitkering tot en met 2025 vast te zetten en niet langer afhankelijk te laten zijn van de ontwikkeling van de rijksuitgaven (trap-op-trap-af). Doel hiervan is om een stabieler verloop van de uitkeringen te bereiken. De algemene uitkering groeit tot en met 2026 alleen mee met de inflatie. Voor 2026 houdt het Rijk vast aan maximaal de genoemde 1 miljard als compensatie voor de eerder aangegeven veel grotere verlaging. Vanaf 2027 wordt het gemeentefonds geïndexeerd op basis van de ontwikkeling van het bruto binnenlands product. Het principe van trap-op-trap-af komt dus ook na 2026 niet meer terug.
In onze meerjarenbegroting houden wij geen rekening met toekomstige stijgingen van de algemene uitkering. Ook toekomstige loon- en prijsstijgingen ramen wij niet. Evenmin nemen wij de volumegroei vanuit het sociaal domein mee. Aangezien deze ontwikkelingen zich altijd lastig hebben laten voorspellen, hanteren wij altijd het uitgangspunt dat deze afgedekt zouden moeten worden uit het toename van de algemene uitkering in een jaar (ook dat ramen wij niet meerjarig in). Dit is altijd een redelijk uitgangspunt geweest. Nu is het onzeker of vanaf 2026 de stijging van de algemene uitkering voldoende zal blijken te zijn om toekomstige loon- en prijsstijgingen alsmede autonome ontwikkelingen af te dekken.
Het grootste risico zien wij bij het Sociaal Domein vanaf 2026
We zien dat gemeenten vooralsnog geen extra algemene uitkering (volumeaccres) ontvangen in 2026. Ook lijkt de nieuw voorgestelde systematiek vanaf 2027 onvoldoende om de stijging van de zorgvraag te compenseren. Daarmee voorzien we bij ongewijzigde opstelling van het Rijk en bij ongewijzigd beleid van onze kant vanaf 2026 forse tekorten op het sociale domein. In eerste instantie kunnen we hiervoor de reserve Sociaal en Zorgfonds inzetten, maar dat is geen structureel houdbare oplossing. Daarbovenop komt de onzekerheid over de vraag of de hervormingsagenda Jeugd de besparing oplevert waarmee het Rijk rekent. Mocht dat niet zo zijn, dan kunnen we de korting op het budget voor Jeugd niet volledig compenseren en ontstaan eveneens tekorten. Hier tegenover staat de krapte op de arbeidsmarkt. Hierdoor is het twijfelachtig of sowieso aan een oplopende zorgvraag kan worden voldaan. Beperkte financiële middelen enerzijds en te weinig zorgcapaciteit anderzijds dwingen ons tot het maken van keuzes en het zoeken van slimme oplossingen.
VNG maakt zich hard voor meer rijksmiddelen
De VNG heeft becijferd, dat gemeenten vanaf 2026 structureel € 3 miljard minder krijgen om hun taken uit te voeren. Tijdens de ALV van de VNG is daarom een resolutie aangenomen waarin de kernpunten van de inzet van de VNG zijn verwoord:
- Herstel van het accres vanaf 2026 en niet pas vanaf 2027
- Definitief schrappen van de opschalingskorting
- Toereikende en stabiele indexering van het gemeentefonds om loon-, prijs- en volumeontwikkelingen op te kunnen vangen, inclusief de stijging van de zorgvraag
In onze meerjarenraming houden wij met deze claims van de VNG vooralsnog geen rekening.
Verdere ingroei gemeentefonds nog in beeld
We weten, dat een verdere ingroei van de herijking van het gemeentefonds tot de mogelijkheden behoort. Bij onverkorte toepassing van het nieuwe verdeelmodel krijgen we op termijn structureel nog ruim 10 miljoen extra uit het gemeentefonds. De invoering van het nieuwe verdeelmodel zal echter vóór 2026 worden geëvalueerd. Pas daarna besluit het Kabinet over de invulling vanaf 2026. Met deze verdere ingroei hebben we in onze meerjarenraming nog geen rekening gehouden.
Financieel beeld
Het financieel beeld ziet er als volgt uit (bedragen x € 1.000):
Bedragen (*€1.000) | 2024 | 2025 | 2026 | 2027 |
---|---|---|---|---|
Uitkomst begroting 2023 | 2.006 | 523 | 940 | 940 |
1. Actualisatie: Onontkoombaar | -4.441 | -3.171 | -3.249 | -3.249 |
Stand geactualiseerde begroting 2023 | -2.435 | -2.648 | -2.309 | -2.309 |
2. Voorjaarsnota: structurele nieuw beleid vanaf 2023 | -705 | -705 | -705 | -705 |
Meerjarenbeeld inclusief structurele nieuw beleid voorjaarsnota 2024 | -3.140 | -3.353 | -3.014 | -3.014 |
3. Begrotingsvoorbereiding 2024 | 3.140 | 3.588 | 3.456 | 2.600 |
Concept uitkomst meerjarenbegroting | 0 | 235 | 442 | -414 |
Bovenstaande tabel laat zien, dat op basis van onze huidige inzichten de meerjarenraming jaarlijks een beperkt positief resultaat laat zien en in 2027 een beperkt negatief resultaat.
De meerjarenraming 2024-2026 liet een positieve meerjaren-uitkomst zien van € 0,9 miljoen in 2026. In de actualisatie 2023 is hier een verslechtering in opgetreden met name door de verwerking van nieuwe CAO. Geraamd tekort werd daardoor € 2,3 miljoen in 2026. Dit tekort nam verder toe bij de Voorjaarsnota tot een tekort van € 3,0 miljoen. Ten opzichte hiervan heeft zich in deze conceptbegroting 2024 voor 2026 een verbetering van ca. € 3,4 miljoen voorgedaan. Het tekort voor dat jaar wijzigt in een positief saldo van circa € 0,4 miljoen. Deze verbetering wordt met name veroorzaakt door de positieve ontwikkeling van het accres.
In 2027 is er sprake van een nadelige ontwikkeling van ca. € 0,8 miljoen t.o.v. het positieve saldo van € 0,4 miljoen in 2026. Deze ontwikkeling wordt met name veroorzaakt door de voorziene kapitaallasten vanuit het investeringsplan en door areaaluitbreiding.
Hiermee blijft onze boodschap uit de voorjaarsnota overeind. Vanaf 2027 is het onzeker of afdoende financiële middelen van het Rijk beschikbaar komen. De huidige politieke situatie in ons land maakt deze onzekerheid niet kleiner. Ons college onderkent de noodzaak om hierop voorbereid te zijn. Daarom onderzoeken wij nog deze bestuursperiode, in afstemming met uw raad, de mogelijkheden om te komen tot flexibeler (‘slimmer’) begroten. Niet alleen zijn we hiermee beter voorbereid als er op termijn de noodzaak is om te bezuinigen. Maar ook stelt dit ons als wendbare organisatie beter in staat om de middelen te richten op de opgaven die uw raad het meest belangrijk vindt.
Inflatie
In deze begroting houden wij rekening met de prijsontwikkeling conform het Centraal Economisch Plan 2023 in de Maartraming van 9 maart 2023 van het CPB. Dit is overeenkomstig de bij de Voorjaarsnota 2024 door uw raad vastgestelde uitgangspunten voor de begroting 2024 (totale prijsontwikkeling begroting 2024 is 8,6%). Hiermee volgen we de gangbare lijn bij het opstellen van onze begroting. Wij onderkennen, dat de huidige hoge inflatie op onderdelen van de begroting tot een kostenoverschrijding kan leiden. Hier staat tegenover, dat wij aan de andere kant dan ook hogere inkomsten mogen verwachten. Denk hierbij in het bijzonder aan de compensatie die wij via het Gemeentefonds tegemoet mogen zien van het rijk. Voor zover lopende het begrotingsjaar er als gevolg van de inflatie onvermijdelijke budgetoverschrijdingen aan de orde zijn, brengen wij dat in beeld via de managementrapportages. Ook over eventuele extra inkomsten informeren wij u op de gebruikelijke wijze.
Nieuw beleid Voorjaarsnota (incidenteel)
In de bovenstaand aangehaalde kernboodschap van de voorjaarsnota 2024 gaven wij onder meer aan, dat we fors incidenteel ruimte voorzagen voor nieuw beleid. Ook zagen wij mogelijkheden om incidenteel nieuw beleid te voorzien van dekking vanuit reserves, zoals het Sociaal&Zorgfonds en Grote werken, en vanuit rijksbijdragen. In de voorjaarsnota legden wij u daarom een pakket aan voorstellen incidenteel nieuw beleid voor. Dit pakket is met één uitzondering nu integraal opgenomen in deze begroting.
1. Voorstellen met dekking vanuit de incidentele ruimte
In de voorjaarsnota raamden wij de beschikbare ruimte op 30 miljoen. Deze ruimte stellen we nu definitief vast op € 28,9 miljoen. De reden hiervoor is, dat de incidentele ruimte vanuit het verwachte volume-accres is afgenomen (van € 5,2 miljoen naar € 3,1 miljoen). Daar staat wel tegenover dat we een groter deel van het totale volume accres (€ 10,7 miljoen) structureel hebben kunnen inzetten en daarmee het structurele tekort van € 3,0 miljoen uit de Voorjaarsnota hebben kunnen oplossen. In de algemene reserve is bovendien incidenteel € 1,0 miljoen extra beschikbaar vanuit het overschot van de jaarrekening 2022 en het saldo van deze conceptbegroting 2024.
Voor een deel van het incidenteel nieuw beleid is bij de Voorjaarsnota besloten om dit reeds vanaf 2023 beschikbaar te stellen (€ 6,0 miljoen). Het resterende deel van € 22,9 miljoen kan nu vanaf 2024 beschikbaar gesteld worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een aanvulling structuurfonds (€ 10 miljoen), investeringen onderwijshuisvesting (€ 7,0 miljoen), flexwoningen (€ 1,4 miljoen), ontwikkeling organisatie, talent en arbeidsmarktcommunicatie (€ 0,9 miljoen). De € 1,1 miljoen die we minder beschikbaar hebben voor incidenteel nieuw beleid brengen we in mindering op de aan te houden extra financiële buffer. Deze buffer was voor een bedrag van € 3,2 miljoen opgenomen in de voorjaarsnota en stellen we nu bij naar € 2,1 miljoen.
2. Voorstellen met dekking vanuit reserves en rijksbijdragen
Voor een aantal posten zagen wij mogelijkheden om deze te voorzien van dekking. Het Sociaal&Zorgfonds zetten wij bijvoorbeeld in voor de structuurversterking sociaal domein (€ 9,0 miljoen) en NOVEX middelen die we van het Rijk ontvangen (€ 6,7 miljoen) gebruiken we om gedeeltelijk te voorzien in dekking voor de herinrichting knooppunt Zandzuigerstraat, versterken fietsnetwerk en snelfietsroutes, herinrichting Parallelweg en Magistratenlaan, versterking in de HOV-structuur en flankerend pakket maatregelen mobiliteitstransitie.
Voor een volledige overzicht van het incidenteel nieuw beleid verwijzen wij u naar paragraaf Financiële begroting/Financiële positie/ Incidenteel Nieuw beleid 2024-2027
Structuurfonds
Voor 2 projecten wordt gelijktijdig met deze begroting een voorstel tot definitief opnemen in het Structuurfonds aan uw raad voorgelegd. Een herzien overzicht van de projecten Structuurfonds is opgenomen in deze begroting. Dit is te vinden in de paragraaf Financiële begroting/Financiële positie/Structuurfonds.
Woonlasten
Een van de uitgangspunten van ons tarievenbeleid is dat de woonlasten in onze gemeente in beginsel niet anders worden verhoogd dan met een inflatiecorrectie. Onder woonlasten worden in dit verband verstaan: OZB, afvalstoffenheffing en rioolheffing. Autonome kostenstijgingen rekenen bij de laatste twee heffingen wel mee.
Afhankelijk van de WOZ-waarde stijgen de woonlasten voor woningeigenaren met 7,9% tot 8,1%. De
woonlasten voor huurders stijgen met 7,6%. Wij merken hierbij op dat de totale woonlasten van onze gemeente tot de laagste in het land behoren. De lokale lastendruk voor een bedrijf stijgt ten opzichte van 2023 met 8,38%.